Kazimierz vertrekt uit Uvira, waar hij even op krachten was gekomen. Hij zou liefst per boot over het Tanganyikameer reizen maar als hij op 20 juni vertrekt is het daarvoor te stormachtig. Er zit niets anders op dan met twee dragers over de steile bergen rond het meer te trekken. Hij wordt dag na dag wanhopiger (en armer) en zijn geduld met zijn zwarte personeel geraakt op. Na twee weken loopt hij blootsvoets en naakt richting Albertville.
Maryś mijn liefste,
Ondanks dat ik vroeg ben opgestaan -om 5 uur- ben ik pas om 9 uur uit Uvira kunnen vertrekken nadat er een politieagent met 2 fundi’s (dragers) was gearriveerd. Reizen over deze onduidelijke paden is ongelooflijk zwaar. Ik moest de fiets vaak op mijn schouders dragen, maar ondanks de hitte en de uitputting was ik in eerste instantie tevreden met de vordering die we maakten.
Na drie uur stappen ontsnapte een van de fundi’s – gelukkig zonder mijn bagage mee te nemen- maar daardoor werd onze situatie plots veel heftiger! Tot overmaat van ramp werd het water steeds wilder en deinden de golven alsof het meer een oceaan was. Nu kan ik niet over het meer reizen, niemand zou me willen vergezellen trouwens. De nacht komt eraan, de zon hangt zo laag dat ze lijkt te leunen op de hoge bergen. Het meer gromt hol en de storm in mijn hoofd raast even hard als die over het meer!
Ik ben zo ontzettend kwaad dat ik zin heb om mijn geweer boven te halen. Want waarom is deze boosdoener dan eerst zo ver met ons meegegaan (alvorens te ontsnappen)? Had hij ons in Uvira achtergelaten dan had ik gewoon een andere drager gevonden. Bovendien durf ik ook niet te gaan slapen met deze twee andere schurken bij me en ik ken hun vreemde taal niet. Ik vraag me af hoe ik uit deze problemen kom. Zoals je kunt zien wordt de reis nu nog interessanter. Maar goed dat ik tenminste een geweer heb. Het lastige is dat Albertville nog zo ver weg is.
donderdag 22 juni 1933
Maryś lieverd,
Ik heb twee dagen niets geschreven en alleen maar geworsteld met mijn lot. Ik zocht een doortocht over deze hoge, volkomen padloze bergen. Ik ben alleen met mijn politieman, die ik alleen bij me kan houden door te dreigen met mijn geweer. Ik ben zo slecht gezind dat ik deze man zou kunnen doden, als je hem al een man kunt noemen.
De dragers vluchtten meteen weg toen ze in deze bergen het gebrul van een leeuw hoorden galmen. Ze wilden zelfs hun loon niet, hoewel ze de hele dag hun last hadden gedragen. Echt waar! Godzijdank ben ik uiteindelijk door dit bergmassief geraakt en misschien sleep ik mezelf nog een eind verder. Tot ziens. De zon gaat hier onder en ik heb honger en ben moe. Ik kus je innig. Kazimierz
Boko, 23 juni 1933
Mijn lieve Maryś,
Ik heb Boko bereikt, op 40 graden zuiderbreedte. In deze arme nederzetting ben ik, naast de zwarten, de enige levende ziel. Hopelijk zal ik de hele afstand naar Albertville nog kunnen afleggen, maar over 2 of 3 dagen loop ik het risico helemaal naakt te zijn. Vooral mijn broek hangt helemaal aan flarden. En wat nog erger is: ik heb geen geld om een nieuwe te kopen. Wat is het leven soms verschrikkelijk!
Baraka, zondag 25 juni 1933
Maryś Lieverd,
Gisteravond bereikte ik deze plaats (Baraka) over de woeste golven van het meer. Ik voer op een armtierige inheemse pirogue, die onderweg op een rots botste, waarbij bijna alle bagage verloren ging. Ik was doodop en lag uitgeput in mijn onderkomen als een hond op de grond. Later nodigde “de blanke” me uit voor het avondmaal en ik bracht de dag erna ook met hen door. Vandaag heb ik helemaal niets geschreven – hoewel ik de hele tijd aan jullie denk – maar ik was niet alleen. En nu ik hier weer op de grond lig als een hond in een leeg asiel is schrijven eveneens lastig.
Ik ben (nog) niet uitgehongerd! Maar mijn situatie wordt rampzalig en mijn geld raakt op, zonder enige hoop op hulp. Albertville is nog een eind van hier, hoewel het ergste deel al achter me ligt. Vanaf hier kun je er op de fiets heen, op een paar uitzonderingen na.
Mijn broek is kapot, mijn schoenen ook. Munitie is goedkoop, maar verdomme, veel kogels ontploffen niet. Morgen is het een week geleden dat ik als een hond op de grond heb geslapen – dit is het allemaal toch niet waard ? Welterusten. Knuffels en kusjes.
Baraka, 26 juni 1933
Mijn lieve Maryś,
Het is alweer de derde nacht hier, in Baraka. De muggen, mieren en ander ongedierte maken de nacht ondraaglijk. Morgenochtend ga ik met een dokter een afgelegen deel van het oerwoud verkennen. Daarna kom ik te voet naar hier terug en reis dan verder.
Je vraagt je misschien af waarom ik naar de jungle ga. Nou, ik zou een interessante foto kunnen maken, een handvol nieuwe ervaringen kunnen opdoen – er zijn hier talloze krokodillen, nijlpaarden en wilde buffels – misschien zal ik iets doden met mijn armzalige geweer. Het is een lomp geweer, dat ik voor 200 francs kocht. Het is erg oud, en hoewel ik best goed kan schieten, is het moeilijk om iets te raken met zo’n slecht vizier.
Mijn kamer zit vol muggen, ik kan niet meer schrijven – doei! Welterusten en kusjes!
Kalembe-Lembe 1 juli 1933
Maryś, mijn lieve Maryś,
Zes dagen lang heb ik geen pen aangeraakt, niets geschreven. Benieuwd wat je er van zou vinden als ik ook maar een deel van mijn ellende had beschreven. Ik ben nu echt blootsvoets en naakt. Ik weet niet hoe ik ooit de dragers zal betalen en hoe ik in Albertville zal geraken. Ik weet niet eens hoe ik de post moet betalen. Hier is niks te verdienen, deze wildernis is verschrikkelijk. Mijn lichaam is verscheurd door doornen, mijn benen zijn overal gesneden, en die paar Europeanen hier willen me nergens mee helpen.
Er is tot Albertville geen missiepost meer die ik kan bezoeken. Ik ben inmiddels zo teneergedrukt dat ik niet meer in staat ben om mijn indrukken te beschrijven, hoewel ik er zoveel heb opgedaan. Het is treurig met me gesteld. Het hondenleven dat ik de laatste tijd heb geleid heeft helemaal uitgeput. Ik heb geen kracht meer en voel me voortdurend ziek.
Vannacht slaap ik in een soort opvanghuis – het is hier draaglijk. Ik heb samen met de beheerder gegeten. Maar straks sta ik weer voor een wildernis zonder paden. Ik heb zelfs geen lucifers meer voor onderweg en ook geen zout meer. Het is nog zover reizen. Ik heb 60 francs nodig om mijn dragerste betalen. Mijn hoofd doet pijn, het leven is meer dan moeilijk – het is een pure hel.
Maryś, liefste, probeer je mijn lot voor te stellen. Ik ben op pad met goede dragers, maar geloof me, ik heb geen kracht meer! Hoe kan het ook anders? Ik draag al 40 kilo bagage mee op mijn fiets, over deze verschrikkelijke lokale wegen. Daarnaast moet ook nog zo’n 50 kilo extra bagage meezeulen: fotografische platen, papieren, boeken, negatieven, fietsonderdelen, Contax onderdelen. Ik reis met veel personeel, wat nodig is, want anders zou ik mijn films niet kunnen ontwikkelen.
De tijd gaat zo snel. Ik doorkruis Afrika nu al 20 maanden lang. Ik heb geen kracht meer, vooral omdat de dagen zo eentonig zijn zonder enige aanmoediging, zonder enige opwinding, zonder voldoening in ook maar één aspect van het leven. Want ook jullie lijden onder alle ellende en ik zal nu niks voor jullie verdienen met dit harde leven. Maar er is geen weg terug en ik ben op het einde van mijn kracht. Voor me ligt nog een lange weg die me overweldigt van angst. Maar laat ik niet mee over mijn situatie praten, alles gaat immers voorbij! Misschien stuurt God wel hulp als je deze brief leest. Hoe dan ook, ik kan niet anders – ik moet verder, verder…