Na tien maanden in Congo bereikt Kazimierz Nowak de grens met Noord-Rhodesië (het huidige Zambia). Hij ziet wat op tegen het afscheid van de Belgische kolonie omdat hij nauwelijks Engels spreekt (10 woorden naar eigen zeggen).”Ik verliet het, alsof het mijn eigen land was, met verdriet – ik had er 10 maanden gewoond!” 

Vanuit Sakania (Congo) gaat hij naar Ndola aan de andere kant van de grens. Hij verblijft er in het stadsdeel Bwana M’kubwa bij Italiaanse missionarissen. Daags nadien zal hij vertrekken op een helse tocht. “Bij het vertrek verwende ik me met een luxe ervaring – ik kocht namelijk een elektrische lamp die ik al lang wilde kopen en die absoluut noodzakelijk is voor de reis.” Dat die lamp handig is zou al vlug blijken. De brief die hij na aankomst in Broken Hill schrijft is een treffende getuigenis van de reis- en kampeeromstandigheden van de berooide reiziger. Hij observeert leeuwen, lijdt weer honger en dorst en is aangenaam verrast door de sfeer in dit Engelse kroongebied.

Broken Hill, Noord-Rhodesië | 10 november 1933

Liefste Maryśka!

Voor de middag nog arriveerde ik in Broken Hill. Het was een zware reis, want in vier dagen legde ik een afstand van meer dan 300 km. af, helemaal vanuit Sakania. De wegen waren vreselijk– ofwel reed ik door mul zand ofwel over de lokale specialiteit: “wasbord” – en ik had veel problemen met mijn banden en spaken.

In de nacht van 8 op 9 november gebeurde er iets onvergetelijks. Bij zonsondergang verschenen er plotseling enorme, donkere wolken. Ik hoopte nog een of ander verlaten huisje te vinden, een hut om te schuilen voor de naderende storm, maar vond niets! De regen begon neer te storten, een storm barstte los – ik stopte waar het lot mij bracht.

Mijn tent had ik al met de trein al opgestuurd om het mij makkelijker te maken – ik had alleen de deken van mama uit Lviv. Daar maakte ik een dak van,en legde de mat neer die de paters uit Lusaka – waar ik was voor Pweto- mij hadden gegeven . Ik slaagde er met moeite in om vuur te maken. Hoewel ik in een bos was, lagen er in de buurt geen omgevallen bomen, dus had ik ook moeite om hout voor het vuur te vinden. 

Ik dronk thee, en had nog wat droog brood – dat was mijn avondeten. Daarna bad ik de rozenkrans en ging slapen. Niets scheidde mij van het woud – ik kon zelfs geen barrière van takken maken. Ik hoorde geritsel in de struiken, en stond weer op – een vreselijke slang kroop naar mijn bed. Ik doodde hem – dankzij mijn nieuwe lamp kon ik op zijn hoofd richten. Maar ik begon meteen een tweede slang te zoeken, want slangen leven in paren. Ik stapte ei zo na op het beest. Eerst dacht ik dat het een grote dikke tak was. Ik vuurde drie kogels af en hoewel hij drie keer geraakt was, kronkelde hij nog steeds dreigend!

Er kroop zoveel ongedierte mijn geïmproviseerde hut binnen dat ik nauwelijks kon slapen. De storm raasde maar door en mijn doorweekte deken beschermde me niet tegen de regen. Het vuur was door al dat water gedoofd, maar toch sliep ik. Omdat de reis door het woud zo afschuwelijk zwaar was geweest.Dat heb ik me al vaak afgevraagd: hoe het mogelijk is om te slapen in dit eindeloze woud in het gezelschap van slangen en wilde dieren. En er zo diep te slapen als zelfs weinig mensen in een comfortabel bed thuis zouden kunnen.  Om vervolgens weer het bos in te trekken om opnieuw zulke nachten te beleven – veel van die nachten…

… Ik werd uit mijn slaap gewekt door een angstaanjagende kreet: “Kazik!… Leeuw!!” Wie riep, weet ik niet – maar er was geen tijd om lang na te denken over wiens stem het was. Vlakbij brulden een paar leeuwen zo verschrikkelijk luid dat de grond leek te beven.

Ik ontgrendelde mijn geweer en richtte mijn lamp in de richting van het dreigende gebrul. De lichtbundel viel op een uitzonderlijk gezelschap: vier enorm grote leeuwen en één leeuwin waren een reeds dode antilope aan het verscheuren.

De monsterlijke koppen draaiden zich naar het licht (en dus naar mij). In hun koninklijke muilen blikkerden machtige tanden – vijf paar ogen glinsterden bloedrood in het licht.

Het was een prachtig gezicht – en zo dichtbij dat ik er een hele film mee zou willen vullen hebben, maar het was nacht! Ik kan enkel denken aan het maken van een foto nu  ik deze leeuwen voor mijn lens had!

Leeuwen! – en vijf stuks dan nog wel! Toch zou ik niet kunnen toeslaan – des te meer omdat er in dit lage bos geen bomen waren die me bescherming zouden kunnen bieden. Ik kon alleen maar kalm in een defensieve positie blijven en wierp af en toe een bundel licht op de dreigende groep.

De leeuwen vochten, vermaalden de botten in hun bek, brulden. En ik bleef kalm, laadde opnieuw mijn geweer – en wachtte af.

Maar er gebeurde niets! De leeuwen vertrokken rustig, verzadigd van de grote antilope – er bleef slechts een handvol botten over, die de mieren tegen de ochtend helemaal schoon zouden maken, en de sporen van hun machtige poten. Ik legde me weer neer op mijn natte bed – ik wilde alleen maar slapen en na een tijdje sliep ik zo heerlijk alsof ik niet in het bos was. En opnieuw wekte het gebrul van de leeuwen mij – maar blijkbaar smaken antilopen hen beter.

Ik werd wakker en begon weer mijn gevecht met het vuur. Het natte hout, dat ik van ver moest halen, wilde eerst niet branden, maar tegen de ochtend vlamde het vuur helder op. Na de thee dokkerde mijn fiets weer over de wasborden, en soms zonken mijn wielen diep in het zand, het zweet stroomde over mijn lichaam, mijn benen waren tot bloedens toe verbrand. Ik moest blijven vechten tegen de reisweg die nog voor me lag.

De hel barstte even later los – de zon brandde zo fel dat mijn armen onder de blaren stonden, en water was onvindbaar – ondanks de regen was het alweer verdwenen in de dorstige grond.

En weer was er een dag voorbij – de dag eindigt hier abrupt, alsof je een lamp uitdooft met een schakelaar. Ik vond vandaag veel hout dus maakte ik een groot vreugdevuur. Het moet gelken hebben alsof er een dorp in brand stond! (En enkele kleinere eromheen) 

Ik zette me aan het avondeten. Een mengsel van meel met olie, en met het laatste meel bakte ik een plat broodje in de as. Het smaakte goed! Toch had ik nog leeuwenhonger, maar er was alleen nog wat suiker en thee – niets anders. Ik ging ver het bos in om te jagen maar ik zag geen enkel oog glinsteren. Ik kwam met lege handen terug en ging slapen, de vermoeidheid was overweldigend.

’s Ochtends ging ik weer op pad – weer over het wasbord, bijna onmogelijk om te berijden. Pas om tien uur zag ik de stad. Ik had dus Broken Hill bereikt! Ik ging meteen naar de missie en werd er hartelijk ontvangen, kreeg een kamer en begon me te wassen! Mijn voeten stonken, mijn voorhoofd was bedekt met modder, ik had me drie dagen niet gewassen, want zelfs drinkwater was onvindbaar gebleken. Ik wisselde van ondergoed, trimde mijn aapachtige baard voor een spiegel en kreeg een middagmaal.

Ik kreeg post uit Elville, waaronder slechts één brief van meneer Wiśniewski uit Zuidwest-Afrika – verder niets. Met de plaatselijke priester ging ik op bezoek bij de districtscommissaris. Als ik aan het verschil denk tussen de Engelsen uit Soedan en die hier, kun je dat niet vergelijken, want daar was het een gevangenis – hier heerst vrijheid!

De eerste indrukken zijn aangenaam!

Vergelijkbare berichten