Beni - Kazimierz Nowak

Waarin Kazimierz een leprakolonie bezoekt, vertederd wordt door een weesjongen en een slang moet doden.

In Beni blijf ik wat hangen bij de missionarissen van Sint-Gustav die daar voor melaatsen zorgen. Ik zie er voor het eerst met eigen ogen de dodelijke gevolgen van de ziekte. Sommige lepralijders zijn er zo slecht aan toe dat hun botten door hun afstervende vlees steken. Uit hun wonden komt een afschuwelijke geur van ontbinding. Ze zijn in feite wandelende doden wat niet wegneemt dat ze nog graag lachen of een praatje maken. Ze inspecteren goedgemutst de reeds voor hen gedelfde graven waarin ze een paar dagen later zullen liggen. Het lijkt alsof ze geen angst kennen en klagen doen ze ook niet. 

Wanneer één van hen sterft weerklinken al gauw drumgeluiden door de nederzetting. Zo wordt hun dood bekendgemaakt. De levenden verzamelen dan in het huis van de aflijvige om er te dansen en bier te drinken. De hele stam betuigt voor de laatste keer zijn respect aan de dode en hoopt zo de gunsten van zijn geest te verkrijgen. De doden worden in de hut ofwel er vlak naast begraven. Om niet van lijkenpikkerij te worden verdacht door de geest begraven de familieleden de dode met al zijn bezittingen. Dit zijn schalen met eten en drank, korven, metalen kisten, stoelen, olielampen, hoorns, schedels, jagerstrofeeën en talloze andere spullen. In het geval de overledene een slecht mens was moet de geest boeten voor zijn zonden en doolt die als een dier, een roofdier meestal, door de wildernis.

De medicijnman speelt als ceremoniemeester van dienst een belangrijke rol bij Afrikaanse begrafenissen. Hij bepaalt hoe het graf moet gegraven worden en hoe het lichaam moet worden gepositioneerd. Hij verdeelt amuletten onder de aanwezigen en doet een afscheidsdans boven het graf, om het leven en de daden van de overledene eer te betuigen. Dit is uiteraard geen gratis dienstverlening. Elke dode is altijd een goede gelegenheid om wat te verdienen. De medicijnman is een bemiddelaar tussen de wereld van de levenden en die van de doden. Als zijn bemiddeling mislukt is dat te wijten aan de ondermaatse betaling die werd gedaan ten bate van de geest van de overledene. Dan verliezen de amuletten hun magische krachten.

Zelfs in de missiedorpen waar christelijke begrafenissen worden gehouden graaft men naderhand de doden weer op zodat de medicijnman wat hyenahuiden, luipaardnagels en dierlijke botten in het doodskleed kan stoppen. Het huis van de missionarissen wordt dan omringd door mensen die elke beweging van de medicijnman nauwlettend in de gaten houden. Als een missionaris uit het huis komt, worden alle fakkels gedoofd en verspreiden de deelnemers van deze macabere ceremonie zich vliegensvlug. In de streek rond de Maanbergen zijn deze ceremonies gebruikelijk net zoals, naar alle waarschijnlijkheid, in andere primitieve delen van het Donkere Continent.

Er is in de kolonie ook een kleine jongen, Remo. Die is nauwelijks drie jaar oud maar heeft al heel wat meegemaakt. Hij is een wees en komt vaak in de hoek van mijn met gras bedekte hut zitten. Remo werd geboren in de vlakte van de Semliki in een hut die meer weg had van een hooiberg dan van een huis. Zijn vader was als kleine jongen aan een mensenhandelaar gegeven die hem op zijn beurt verhuurde aan reizigers en handelaren. Zijn eerste taak bestond erin zijn werkgevers met een grote waaier koelte toe te wapperen. Later werd hij een soort huisbediende en op volwassen leeftijd een kruier. Op een dag wist hij te ontsnappen aan de  mensenhandelaar. Lange tijd zwierf hij door de bossen waar hij zich verstopte voor handelskaravanen en blanke ronselaars. Uiteindelijk vestigde hij zich op de savanne omdat de lokale dorpelingen een hekel hadden aan buitenstaanders van vreemde stammen. Hij ging aan de slag voor zichzelf. Hij plantte bananenbomen en maakte potten van klei. Als die in de zon gedroogd waren, vulde hij ze met pombei – een bier gemaakt van zijn bananen. De dorpelingen stopten op weg naar huis, na de jacht of de visvangst, bij zijn hut en betaalden hem voor de drank met stukken vlees waarmee hij zijn kleine familie kon voeden.

Remo’s vader was getrouwd met een melaatse. Ze kostte hem destijds twee geiten. Toen kleine Remo geboren werd, werd zijn moeder zwakker en de nare ziekte tastte haar borsten aan. Vanaf dan werd hij met geitenmelk gevoed. Uiteindelijk stierf de betreurenswaardige vrouw en werd ze begraven. Nu was Remo’s vader niet alleen twee geiten kwijt waarmee hij had betaald, hij verloor ook zijn vrouw. Tot overmaat van ramp brak er een dysenterie-epidemie uit en de inwoners van de hele Semliki-vallei kwamen onder de zweren te zitten. Mensen en dieren stierven massaal. Gevallen van slaapziekte doken ook op waardoor de regering de gehele bevolking van de regio besloot te evacueren. Ondanks het evacuatiebevel bleef Remo’s vader achter in zijn hut.  Hij overleefde op bananen en bier, dat niemand meer van hem kocht, terwijl de kleine Remo door de geit werd gezoogd en urenlang huilde omdat er niemand was om hem te wassen, te knuffelen of voor hem te zorgen. Op een dag werd zijn vader aangevallen door leeuwen toen hij brandhout ging halen. Hij werd aan flarden gescheurd. Zo werd kleine Remo volledig wees. Hij was toen slechts één jaar oud maar kon al lopen[i]. Hij voedde zich met de melk van zijn geit en sliep met zijn hond in de hoek van het huis waar ooit een vuur had gebrand.

Na een tijdje stuitte een kleine groep missionarissen, die op terugweg van een expeditie was verdwaald in de savanne, op de overwoekerde hut. Binnenin ontdekten ze een geit, een hond en een kleine jongen. Toen de jongen de missionarissen zag vertoonde hij geen tekenen van angst of vreugde. Hij sprak ook niet maar maakte geluiden die leken op blaffen en blaten waardoor hij kon communiceren met de dieren om hem heen. Zo kwam de vuile en naakte wees bij de missie aan. Hij werd gedoopt en kreeg de naam Remo[ii]. Hoewel de jongen snel leerde spreken bleef hij een eenzaat.

Ik ontmoet hem op de avond dat ik in de missie aankom. Hij knielt bij de beeltenis van de Witte Dame en bidt hardop in de lokale taal. Hij raakt gehecht aan mij en houdt me vaak gezelschap. Op een dag hoor ik Remo schreeuwen. De kleine roept: “Hond! Slang!” Ik stop met eten, pak mijn dubbelloops jachtgeweer en laat hem mij leiden. Hij stopt plotseling, en kijkt ontredderd. Zijn witte hond ligt dood tussen het hoge gras met een enorme python opgerold rondom zijn nek.

Kazimierz Nowak - de slang in Beni (Congo)

Ik schiet op de slang en verbrijzel zijn kop. Maar dit kan de jongen niet troosten. Hij grijpt het dode dier en kust hem alsof hij hem weer tot leven wil wekken. De wees heeft zopas de hond verloren die hem warm heeft gehouden tijdens de koude nachten op de steppe.

Remo blijft alleen over. De monniken hebben het te druk om voor hem te zorgen. Een paar oude vrouwen, melaats zoals zijn moeder, zullen zich nu over hem ontfermen.

Vlak na Pasen verlaat ik Beni. Boven me torent de indrukwekkende Ruwenzori uit. Hoewel deze leprakolonie uitsluitend bewoond wordt door zestig stervende slachtoffers van de ziekte, vind ik het moeilijk om mijn weg te vervolgen. Toch doe ik het.


[i] Dit moeten we met een korrel zout nemen wellicht. De leeftijd van de jongen kan niet echt bepaald worden maar dat je kan lopen op je eerste levensjaar is onwaarschijnlijk

[ii] Genoemd naar Remi, de weesjongen uit het verhaal ‘Alleen op de wereld’ van Hector Malot.

Vergelijkbare berichten