Waarin Kazimierz in een oase op adem komt van zijn eerste woestijnervaringen en informatie inwint over de volgende etappes van zijn reisweg.
Vroeg in de ochtend van 24 december doemen aan de horizon van de zandvlakte eindelijk donkere contouren op. Ik heb de oase van Ghadames bereikt. Dit is een zeer belangrijke pleisterplaats voor karavanen die van de Middellandse Zee komen en dieper Afrika in trekken. En voor diegenen die van Tunis of Algiers naar het oosten gaan. Mijn vervoermiddel trekt ook hier weer veel aandacht, want het is voor het eerst dat een fiets tot aan poort van de Sahara komt aangereden. Om tot aan de rand van deze zanderige wildernis te raken, heb ik al zo’n 600 kilometer gereisd. Al die afstand reed ik over rotsige paden die tot hiertoe uitsluitend door dromedarissen of, recenter, door speciaal daarvoor ontworpen woestijnwagens waren bereden. Ik word doorgaans zeer hartelijk ontvangen in Tripolitanië. Er is voortdurend aandacht voor mijn belevenissen, want radiozenders doen verslag van mijn reis. Omdat de Italianen moeite hebben om mijn naam uit te spreken, werd ik gewoon ‘Polacco’ genoemd.
De karavanen volgen steevast routes waarop bronnen of waterputten te vinden zijn, zodat de dromedarissen kunnen drinken en de begeleiders hun leren waterzakken kunnen vullen. Aan de ene kant van Ghadames strekt de zandvlakte van de Sahara zich uit over honderden kilometers en aan de andere kant ligt de dorre, steenachtige Hammada el-Homra. De waterbronnen vormen het hart en de ziel van de oase. Dankzij hen groeien er dadelpalmen die een schaduwrijk bos vormen van zo’n vijftienduizend bomen. Op deze gunstig gelegen plek kunnen tarwe en gerst twee keer per jaar worden geoogst. Het klimaat is bijna tropisch en regen is zeer zeldzaam, omdat de aanhoudende woestijnwind alle wolken verdrijft.
Rondom Ghadames loopt een muur van 6 meter hoog, die bescherming biedt tegen zandstormen. Alle huizen zijn met elkaar verbonden en lijken één groot gebouw te vormen. Daaronder loopt een wirwar aan gangen waardoor tijdens de zomer een aangename, koele bries waait. Die biedt bescherming tegen de verzengende hitte. In de winter zijn de tunnels vrijwel uitgestorven. Hier en daar stroomt daglicht door kleine openingen en is het mogelijk om een glimp op te vangen van mannen die op bakstenen muren zitten. Dit deel van de stad is uitsluitend voor mannen, hoewel er af en toe een zwarte vrouw voorbijsnelt met een kruik water op haar schouders of een ezel beladen met manden vol dadels voorbij komt slenteren.
Boven op deze lommerrijke, verduisterde stad bevindt zich het zonnige rijk van de vrouwen. Dit hogergelegen stadsdeel bestaat uit terrassen die met elkaar verbonden zijn. Zo kunnen de bewoners overal heen lopen zonder dat ze hoeven af te dalen naar straatniveau. Hier bereiden vrouwen de maaltijden voor hun mannen, vlechten ze manden, zorgen voor hun kinderen en uiteraard worden hier de laatste nieuwtjes uitgewisseld. Een minaret torent boven de terrassen uit. Ik ga naar boven op de toren en maak veel interessante foto’s. De muezzin heeft me tien zilveren lires afgetroggeld, maar ik heb geen spijt van de investering. Ik had uitzicht op vrouwen die gracieus als gazelles over de terrassen bewogen, onzichtbaar vanuit de stad beneden.
De verdeling van bronwater over de tuinen van Ghadames gebeurt op een heel bijzondere manier, namelijk met behulp van de zogenoemde waterklok. De Ain el Fras-bron geeft zo’n 3000 liter water per minuut. Dit wordt opgevangen in een vierkant reservoir, van waaruit het de oase bevoorraadt. De eigenaar van elke tuin betaalt voor de aan hem toegewezen hoeveelheid water en een speciale functionaris controleert de distributie. Het water stroomt eerst door het sanitair van de mannen en dan door dat van de vrouwen. Bij 30°C buiten is een bad in een stenen badkuip met stromend water een hemels genot! Het water dat uit de badkamers van de vrouwen stroomt, vloeit vervolgens door brede kanalen die dienstdoen als wasserijen. Hier wassen de zwarte slavinnen de kleren van hun echtgenoten. Dan doen ze de was van de eerste vrouw van hun man en vervolgens die van henzelf. En ten slotte die van hun kinderen.
In Ghadames zoek ik de Toearegs[i] op om te hengelen naar nuttige informatie. Als aanleiding voor het praatje – in het Arabisch – breng ik hun favoriete kruidenthee en wat suiker mee. De aanblik van die lekkernijen is zelfs voor de oudste Toeareg onweerstaanbaar. We spreken over de woestijn en ik krijg veel details te horen over het land, wat van onschatbare waarde is voor mijn reizen.
Deze avond drink ik mierzoete kruidenthee in het gezelschap van enkele bedoeïenen die hebben gereisd onder leiding van Ali ben Geida. Dat is een oude woestijnvos die de Sahara zo goed kent dat hij voor mijn neus kaarten in het zand kan tekenen. Ik teken ze over in mijn notitieboekje. Ze zullen later nog zeer goed van pas komen. Ten zuiden van Ghadames wordt de woestijn immers woest en dreigend. Er zijn geen wegen en ze is moeilijk over te steken, omdat de bestaande kaarten onnauwkeurig en onbetrouwbaar zijn. Met die kennis in het achterhoofd vertrek ik daags nadien.
[i] De Toeareg zijn een berbervolk van nomadische veetelers in de Sahara en Sahel.