Waarin Kazimierz het leven in Ovambo beschrijft, ziek neerstrijkt bij Finse missionarissen en jonge meisjes vergelijkt met een kortstondige lente.

Bij de moerassen van Etosha steek ik de grens met Angola over. Ik passeer de ruïnes van een oud Duits fort. In lang vervlogen tijden was de Duitse koloniale regering van Zuidwest-Afrika in een reeks gewapende conflicten verwikkeld met de Hottentotten en de Herrero- en Damara-stammen. Daarom knoopten de Duitsers vriendschappelijke relaties aan met de Ovambo en stichtten een ‘bevriend’ protectoraat, dat ongetwijfeld draaiende werd gehouden door omkoperij. Het Ovamboland wordt bewoond door zeven stammen die tot voor kort werden geregeerd door hun eigen koningen. Dit viel de blanke commissaris moeilijk. In een reeks intriges werden vijf koningen afgezet of betaalden ze hun streven naar onafhankelijkheid met hun leven[i]. De twee resterende koningen waren in feite marionetten van de Zuid-Afrikaanse notabelen.

Vandaag bewaken de Britten angstvallig Ovambo, omdat het deel uitmaakt van de diamantgebieden die zich uitstrekken tot aan de Atlantische Oceaan. Men krijgt er slechts zelden toegang toe en het is verboden er te verblijven. Het is waarschijnlijk door deze strenge beperkingen dat men nog steeds kuddes wilde dieren op de vlakten van Ovamboland aantreft. Die hebben de inheemse stammen vaak van de hongerdood gered. De blanken zijn woedend dat alleen de inheemsen mogen jagen. De inboorlingen jagen echter om te overleven en jagen niet meer dan nodig. Ze houden geen wild voor opslag of verkoop[ii]. Bovendien zijn hun jachtmethodes vrij primitief – er komen zeker geen auto’s aan te pas! Jagen vanuit auto’s is onder blanken een notoire methode, die leidt tot de vernietiging van fauna in immense gebieden. Dit zou ‘slachten’ moeten worden genoemd in plaats van ‘jagen’. Verschillende ‘jagers’ maken een twee uur durende rit en schieten, wanneer ze antilopen in het vizier krijgen, de hele kudde omver. Daarna versieren ze hun jachthut met de koppen van deze dieren, en laten de karkassen opruimen door de hyena’s en de mieren.

Misschien het interessantste feit over Ovambo, dat in oppervlakte een kwart van Polen is, is dat slechts twee blanken over de 107.000 inwoners regeren, zonder de hulp van een politiemacht. De hele bevolking staat onder constante bewaking. Informanten worden rijkelijk betaald met kleurige stof.

Die twee blanken hebben dus een heel goed overzicht van wat de leden van alle zeven stammen zeggen en denken. Een inboorling is als een kind. Zodra hij een sorghumbiertje in de hand heeft, kan hij geen geheimen bewaren en flapt alles eruit tegen zijn buurman, die, dromend van een veelkleurige broek, onmiddellijk naar de commissaris rent.

Het land wordt bestuurd door de commissaris voor Inheemse Zaken, zijn plaatsvervanger en een jonge secretaris. Daarnaast wordt het regeringsgebouw bemand door een dokter en twee medewerkers van de Ondonga Trading Company. Een van deze verkopers werkt ook als postkantoorbediende, hoewel de postdienst werkt op een ‘als het weer het toelaat’-basis. Bovendien is er geen telefoon, telegraaf of radio, laat staan een weg.

Ovambo betekent wanneer je het in het Pools vertaalt ‘omheining’. Ik ben dus in het Land van Omheiningen. Het is de eerste keer in de drie jaar van mijn reizen door Afrika dat ik dorpen op deze manier gebouwd heb gezien. Van een afstand lijken ze op dierenhokken en hoewel ze primitief ogen, zijn ze heel comfortabel en praktisch[iii].

Een echt dorp kun je het niet noemen. Een omheind perceel wordt bewoond door een enkele familie, haar vee en bedienden, en is omgeven door een veld waarop mais of kruiden worden verbouwd. Verder weg liggen weiden, en in de verte kan men een glimp opvangen van de volgende omheining of een schaars bos, vol met grote termietenheuvels. Verschillende kuilen vervolledigen de inheemse boerderij. Het water in deze putten is zout en wormstekig – de paarden willen het niet drinken – maar het is het enige beschikbare water voor reizigers zoals ik.

Iedereen die in Afrika is geweest, weet dat water dragen hier wordt beschouwd als een vrouwenberoep. De vrouwen staan daarom bij dageraad op en gaan naar de waterputten met ronde potten op hun hoofd en pollepels in hun handen. Maar voor ze hun potten vullen, baden ze in datzelfde water, dus je kunt je voorstellen hoe het smaakt!

Als ik stop om water of graan voor mijn paarden te vragen, word ik vaak beleefd uitgenodigd in een ovambo en krijg ik smerige schotels en houten bekers gevuld met gierstbier of melk. Gelukkig leer ik al mijn afschuw opzij te zetten om mezelf niet nog meer te beproeven.

Kazimierz Nowak met zijn twee paarden

Als de lente aanbreekt, begint het onophoudelijk te regenen. Het laatste droge land verandert in een meer en de inheemse woningen steken erboven uit. Het oranje gekleurde water gutst door de rivieren en beken en zal spoedig veel bruggen wegspoelen en de wegen uitvagen. Donkere en sombere wolken, zwaar van regen, ontnemen alle schepsels de wil om te leven. Tijdens het regenseizoen zijn de mensen hier afgesneden van de rest van de wereld. Oh wee, iedereen die deze kant op komt in een auto. Zelfs geen twintig paar ossen kunnen het overstroomde terrein aan – men moet wachten tot het water is verdampt.

Op dat moment, alsof de regenwolken nog niet ontmoedigend genoeg waren, zwermt er een massa sprinkhanen boven mijn hoofd, en klinkt het alarmerende gefladder van miljoenen vleugels. De paarden lopen gelaten over het pad waarover ook het pas ontstane sprinkhanenleger marcheert. Terwijl ik mijn weg vervolg, passeer ik velden met kale maisstronken, de grimmige erfenis van de vraatzuchtige sprinkhanen. Zo word ik dus welkom geheten in Angola.

Op 28 oktober bereik ik de rooms-katholieke missie in Okatana. Ik ben ziek en koortsig en voel me niet sterk genoeg om verder te reizen. Maar er is geen tijd voor ziekte. De missionarissen regelen enkele dragers om mijn bagage naar het grensstation te brengen. In de morgen, ondanks mijn hoge koorts, bestijg ik Ryś en rijd weg. Het is moeilijk het verschrikkelijke effect van malaria op het lichaam te beschrijven. Mijn voorhoofd staat op springen, mijn oren suizen en mijn ruggengraat is gevoelloos. Ik voel me zwak. Ik breng een stormachtige nacht door op de natte grond in een open veld, en slaap onrustig. En dan volgen nog twee natte dagen in het zadel.

Op de laatste dag van oktober bereik ik de buitenwijken van Elim, een protestantse missiepost en een van de grootste missies in de Ovambo-regio[iv]. Zij herbergt een ziekenhuis voor inboorlingen, een weeshuis en scholen en internaten voor jongens en meisjes. De Finse missionarissen daar bieden mij onderdak aan en een verpleegster verzorgt me onmiddellijk. Ze controleert eerst mijn temperatuur: bijna 40°C! Blijkbaar ben ik net op tijd gestopt met rijden.

Het wordt 5 november 1934 en ik beleef de derde verjaardag van mijn vertrek uit Polen. De regen, die de hele nacht op het dak van mijn kamer heeft getokkeld, is opgehouden. De tropenzon komt achter een wolk vandaan en geeft me opnieuw wat kracht.

De verpleegster neemt mijn temperatuur weer op, die iets gedaald blijkt tot 38,5°C. Het ontbijt wordt opgediend, waarna het hoofd van Ryś door het open raam verschijnt. Zijn ogen zien er betraand uit. De arme stakker komt klagen dat iemand zijn ontbijtgranen heeft gestolen. Ik dwing mezelf om op te staan en voor de dieren te zorgen. Er zijn nog maar twee dagen verstreken sinds ik ze voor het laatst heb gezien en ze zijn al aan het wegkwijnen. Terwijl ik de paarden inspecteer, voel ik een overweldigend verlangen om verder te gaan.

Een uur later scheur ik door velden en bossen naar de grensovergang bij Oshikango. Deze grens was nog maar kort geleden hier getrokken. Tot dan toe was dit gebied tussen Engela en Namakunde een niemandsland geweest.

Het is middag. De paarden snorren van geluk en de Engelse grenswacht wenst ons ‘Safe journey!’ De paarden draven verder, gaan soms in galop zonder dat ik ze daartoe aanmoedig.

Nog niet zo lang geleden waren de bomen hier kaal en de grassen verschroeid door de hitte van de zon, maar een paar dagen regen hebben een wonderbaarlijk effect op het landschap. De bomen zijn bedekt met dikke bladeren en bloesem die een bedwelmende geur verspreidt. De lente is hier! Helaas zal zij korter zijn dan een vlinderleven. Over een paar dagen zullen de sprinkhanen met miljoenen tegelijk arriveren en elk stukje groen verslinden dat ze vinden. Ze zullen niets anders achterlaten dan kale stronken die door de brandende zon en woestijnwind tot stof worden gereduceerd. Deze al te korte lente doet me denken aan de plaatselijke inheemse meisjes. Zij lijden aan bloedarmoede, zijn ondervoed en uitgeput van de hele dag graan fijn te stampen en van het zeulen met waterkruiken. Op de dag dat het bos rondom kortstondig bloeit, zullen deze meisjes dat ook doen. Hun borsten worden groter en boller. Een jaar later echter zullen hun borsten alweer verslapt zijn en dragen ze baby’s op hun heupen. Er zal dan weinig overblijven van hun eerdere schoonheid. De jeugd van de lokale meisjes is als de lente in de lokale bossen: een aangename, maar kortstondige droom.


[i] De Nama en Herero vochten verschillende malen tegen de Duitsers, maar na 1907 waren ze zo goed als uitgeroeid. Tussen de 20.000 en 30.000 Herero zijn omgekomen. Ongeveer 2500 Duitsers hadden het leven gelaten in de gevechten. Alle zwarten werd het recht ontzegd om land of vee te bezitten, de stamgebieden en incidentele eigendommen werden in beslag genomen. Veel leden van de stammen stierven in concentratiekampen, de overlevenden werden gedwongen zich in reservaten te vestigen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog probeerden Britse troepen de Duitse bezittingen te annexeren.

In het vredesverdrag van Versailles van 1919 verloor Duitsland alle aanspraken op koloniale bezittingen. Zuid-West-Afrika werd verplicht grondgebied van de Volkenbond. Na initiële uitzettingen werd het 6700 Duitsers toegestaan in het land te blijven.

[ii] Tijdens het koloniale tijdperk waren de Ovambo echter wél actief in de commerciële jacht op olifanten voor het ivoor, wat bijna tot het uitsterven van deze nobele viervoeters leidde.

[iii] Ovambo leven in een complex van hutten, omgeven door een omheining van grote verticale palen, verbonden door twee horizontale palen aan elke kant. Het complex komt soms over als een doolhof met twee poorten. Elke hut heeft over het algemeen een andere functie, zoals een Ondjugo (de hut van de vrouw) of Epata (keukenruimte).

[iv] Elim werd gesticht als een Finse missiepost op 18 juli 1870. Geleidelijk aan werd het bestuur van de lutherse parochies in Ovamboland overgedragen van de Finse missionarissen aan inheemse predikanten.

Vergelijkbare berichten