Kazimierz Nowak bij de Victoriawatervallen.

Waarin Kazimierz in Rhodesië op krachten komt bij een familie Boeren, de hypocrisie van de rijke toerist aanklaagt en met zijn handen naar water moet graven.

Al een paar dagen heb ik een zware verkoudheid en hoge koorts. Ik hoest voortdurend en kan nauwelijks ademhalen, omdat mijn borst pijn doet. In de buurt van Tara-station[i] word ik overvallen door een stortbui en zoek ik beschutting onder een enorme baobab. Het enige wat ik nog kan zien, is het regengordijn. Een zweepslag kondigt een boerenkar aan die getrokken wordt door wel acht paar ossen. De oude Boer die dit transport vergezelt, ziet me en stopt de wagen. Na een kort praatje nodigt hij me uit hem te vergezellen naar zijn huis. De Boeren zorgen goed voor mij en behandelen mij als een van hun eigen mensen. Zij maken een comfortabel bed voor me klaar en geven me schone kleren, omdat de mijne onder de modder zaten. Ik krijg medicijnen en hete thee, en word gemasseerd met terpentijnolie[ii]. Toch krijg ik een vreselijke aanval van malaria en teistert een verschrikkelijke pijn mijn nek en rug. Dankzij de Boer overleef ik. Als ik onder die baobab was blijven staan, zou ik waarschijnlijk de nacht niet levend zijn doorgekomen.

De meeste boerderijen in Noord-Rhodesië zijn in handen van Boeren en ik ben regelmatig te gast in hun nette huizen. Zij verschillen van andere Europese kolonisten in die zin dat ze de inboorlingen niet uitbuiten[iii]. Deze grote families ploegen hun eigen velden, zaaien zelf hun zaad en hoeden hun eigen kuddes. Ze hebben geen inheemse jongens als bedienden en hun vrouwen doen hun eigen was en plas. De Boeren zijn hardwerkende mensen die houden van hun ossen en het land dat ze bewerken. Ze houden hun geloof in ere, bidden samen voor elke maaltijd en danken God voor zijn gaven.

’s Avonds gaat het er levendig aan toe en zitten de buren vaak samen. Zij bespreken huishoudelijke zaken en overlopen het werk voor de volgende dag. En dan beginnen ze verhalen te vertellen. Meestal zijn het de ouderen die het woord voeren en herinneringen ophalen over hun deelname aan de oorlog die hier dertig jaar eerder woedde[iv]. Zij spreken over de heldhaftige gevechten, over vrouwen en kinderen die door de Britten zijn afgeslacht, over de oorlogsmisdaden en meedogenloosheid van hen die de goudmijnen wilden inpikken en exploiteren. De jongeren kijken op naar hun vaders om wat ze voor dit onafhankelijk Boerenland hebben gedaan. In het pas opgerichte kapitalistische land Zuid-Afrika hebben de Boeren een aparte status.

Omdat ze een dialect spreken dat op het Vlaams[v] lijkt, is het makkelijk om met de Boeren te praten. Ik voel me op mijn gemak tussen deze Afrikaanse Boeren, die zo verfrissend pretentieloos, eerlijk en hartelijk zijn. Mijn temperatuur is inmiddels gezakt en ik voel me beter. Jong en oud smeken me om te blijven. ‘Rust bij ons uit en het zal je hier aan niets ontbreken!’

Ik weersta echter de verleiding om langer te blijven, want ik ben slechts 100 mijl verwijderd van Livingstone, waar er post op me wacht. Dat is niet zo’n grote afstand, maar de weg is bedekt met dikke modder. Daarom haal ik de spatborden van mijn fiets, omdat anders de wielen niet meer rond kunnen draaien. Er zijn veel rivieren maar geen bruggen, dus heb ik geen andere keuze dan te waden of te zwemmen door het water, waarin krokodillen leven.

Livingstone is de hoofdstad van de kolonie én een favoriete bestemming voor ’s werelds rijkste toeristen die de machtige Victoria-watervallen willen zien. Zij komen rechtstreeks uit Europa of Amerika aan zonder de reservaten te bezoeken en zijn zich niet bewust van de discriminatie die daar bestaat[vi]. De toeristen krijgen niet alleen de stad en de waterval te zien, maar ook de humane behandeling die de zwarte inwoners van de hoofdstad te beurt valt. Zij keren huiswaarts met de indruk dat heel Noord-Rhodesië een paradijs op aarde is. Er is een prachtig ziekenhuis in de stad en een mooie school voor de kinderen van de inheemse politieagenten en soldaten. De zwartgekleurde mensen die je op straat tegenkomt, vertegenwoordigen een specifieke elite. Zij werken als koks, bedienden, dienstmeisjes of kindermeisjes in de huishoudens van de blanke kolonisten. Naast hun maandelijks loon krijgen zij eten en onderdak en ontvangen ze weleens een fooi. De vrouwen zijn meestal uitgedost in kleurrijke zijden kledij, dragen paraplu’s en goedkope, smakeloze juwelen. Veel van deze vrouwen bezitten hun eigen fiets, tot afgunst van anderen die daarvoor afhankelijk zijn van hun vriendjes.

Ik breng twee dagen door in de buurt van de Victoria-watervallen, een van de meest betoverende plaatsen op aarde. Ik word rondgeleid door de charmante beheerder van de waterval. Hij is onder de indruk van mijn reisverhalen en de informatie over het gebied waar ik doorheen gereisd heb. Zelfs de oude kolonisten, die nochtans ook aan ontberingen gewend zijn, vinden het moeilijk te geloven dat ik die hele afstand op een fiets heb afgelegd.

De trein van Livingstone naar het zuiden dondert statig over de glanzende stalen sporen. De passagiers zitten tegen de ramen gedrukt en kijken vol verwondering naar het omringende landschap. Door het oorverdovende geruis van het vallende water wordt het gerammel van de trein overstemd. Door een tunnel van weelderige begroeiing snelt het stalen monster naar Kaapstad. Bij de grens komt de trein tot stilstand en moet er belasting worden betaald aan de immigratiebeambte[vii].

Ook een fietser moet daar zijn geld bijeenschrapen om dat te betalen. Ik verstuur meteen wat telegrammen. Het is al ruim vier uur ’s middags als de grenswachter de slagboom omhoog doet. De reis zal moeilijk worden. Een nieuwe weg, en 1200 kilometer, strekken zich voor mij uit tot aan de grens met Transvaal. Mijn fietswielen blijven al meteen steken in het poederige zand. Een verzengende hitte straalt uit de hemel en het zand verbrandt mijn voeten. Het zweet stroomt langs mijn armen en ik kan nauwelijks ademen. Mijn keel is kurkdroog. Ik raak niet meer verder en gooi mijn fiets op de grond om in het bos op zoek te gaan naar water. Op den duur zijn je geobsedeerde hersenen maar met één ding bezig: water. Dat vind ik pas uren later. Maar het is niet het soort water dat we in Polen gewend zijn. Het is smerig en ongezond. Ik graaf een gat zo diep als een graf. Hoewel het zand vochtig aanvoelt, komt er geen water tevoorschijn. Ik moet blijven graven, ook al storten de wanden in en vulde het zand opnieuw de kuil.

Kazimierz Nowak graaft zijn handen naar water.

Als ik het water bereikt heb, drink ik gulzig en moet mezelf dwingen te stoppen. Ik wil hier voor altijd blijven. Waarom weggaan als er water is?

Mijn derde Kerstmis weg van huis breng ik tussen de Zambezi en de stad Bulawayo door, in mijn tent. In Polen begint het feestseizoen en ligt er sneeuw. Hier is het volop zomer en de hete zon verschroeit mijn huid, maar ik verlang naar de winter en kerstbomen. Hier zijn enkel enorme baobabs met hun vreemde vormen. Dit is de aanloop naar de reusachtige Kalahari-woestijn, een grijze vlek op de kaart van Afrika. In de overwoekerde woestenij die voor me ligt, is over honderden kilometer nauwelijks water te vinden. Het is laat in de avond en ik zet mijn kamp op. Ik kampeer nu steevast daar waar ik water vind. Ik maak ’s avonds mijn vuur en even later hangt de geur van geroosterd wild over het land. Dan neem ik een portie kinine, die al na korte tijd begint te werken. Duizenden klokken luiden in mijn oren. De slaap wil niet komen. Ik word overmand door apathie. Niets kan me opvrolijken. Leegte… verdriet. Een slang komt uit zijn hol en glijdt over het zand op zoek naar een avondmaal. De maan, mijn enige metgezel, geeft aan het zand een stralende, zilveren gloed. Ik verlang naar een Pools kerstliedje, maar hoor enkel de wind naargeestig door het struikgewas gieren terwijl het poederig zand opwaait. Een diepe eenzaamheid maakt zich van mij meester, mijn keel verstrakt en mijn ogen vullen zich met tranen.


[i] Tara ligt aan de spoorweg tussen Lusaka en Livingstone in het huidige Zambia, destijds Rhodesië. Het lijkt alsof Kazimierz dit traject op bepaalde stukken heeft gevolgd op zijn tocht naar het zuiden. De lijn was onderdeel van Rhodes’ plan om Caïro met Kaapstad te verbinden.

[ii] Terpentijnolie wordt gemaakt van de hars van bepaalde pijnbomen. Het wordt gebruikt als geneesmiddel en op de huid aangebracht tegen gewrichtspijn, spierpijn, zenuwpijn en kiespijn. Mensen ademen soms de dampen van terpentijnolie in om de verstopping van de borstkas te verminderen die gepaard gaat met sommige longziekten.

[iii] Kazimierz stelt de boeren hier wel heel vreedzaam voor. Het lijdt geen twijfel dat ook de Boeren gezien moeten worden als een koloniserende groep die vaak bruut geweld gebruikte om de lokale bevolking te intimideren en te verjagen van vruchtbare gronden. Na de oorlogen hebben de Boeren een sterke eigen identiteit behouden en zijn ze zichzelf blijven beschouwen als een apart volk. Misschien was Kazimierz antipathie jegens de Engelsen zo groot dat hij al hun vijanden als vriend beschouwde.

[iv] Kazimierz verwijst hier naar de Tweede Boerenoorlog, Vryheidsoorloë, tussen de Nederlandse Boeren en de Britten, die aasden op hun gebied. Hoewel de oorlog aanvankelijk was begonnen als een conventionele oorlog, gingen de Boeren, nadat zij hun hoofdsteden hadden verloren, over op guerrillatactieken. De Britten hanteerden dan weer de tactiek van de verschroeide aarde. Voor het eerst werden grootschalige concentratiekampen ingericht, waardoor meer dan 20.000 Boeren onder erbarmelijke omstandigheden omkwamen, voor het merendeel vrouwen en kinderen.

[v] Kazimierz heeft in de jaren twintig van de vorige eeuw een tocht door Europa gemaakt, waarbij hij ook België aandeed. Vermoedelijk pikte hij daar dan het Vlaams op, dat een beetje lijkt op het Afrikaans.

[vi] Langs de spoorlijn was land gereserveerd voor blanken. Daaromheen werden in 1928-1930 Afrikaanse reservaten afgebakend. Dit leidde al snel tot overbevolking, uitputting van de bodem en voedseltekorten. Ironisch genoeg namen maar weinig blanken het land in beslag dat voor hen beschikbaar was. Zij waren al vlug meer geïnteresseerd in het ontginnen van het kostbare koper.

[vii] Livingstone ligt aan de grens tussen Noord- en Zuid-Rhodesië.

Benieuwd naar meer? Reserveer dan een boek, of schrijf je in voor de Kazimierznieuwsbrief die hoogst onregematig verschijnt.

Vergelijkbare berichten