Waarin Kazimierz zijn voorlopige eindbestemming bereikt en
even uitblaast op het zuidelijkste puntje van het continent, dat hij
op eigen krachten heeft doorkruist.
Ik ga freewheelend bergaf. Met zijn laatste energiereserves versnelt mijn fiets vanzelf en brengt me in de vallei. De schuimende golven beuken woest tegen het witte zand van de Zuid-Afrikaanse kust. Daarachter tekenen zich de grenzeloze, smaragdgroene wateren van de stormachtige Zuidelijke Oceaan af. De laatste drie dagen van april kampeer ik bij Kaap Agulhas, op de zuidelijke
punt van Afrika, in de buurt van een vuurtoren schrijlings tussen het land en de zee. De drie zalige dagen vliegen voorbij. De eerste – maar zeker niet de laatste – fietser heeft het uitgestrekte continent doorkruist door wildernis en woestijnen heen en slaat op het zuidelijkste puntje zijn tent op. Het enorme wateroppervlak verrukt me en ik geniet van het ritmische geluid van de golven die op de kust breken. Ik weet nu al dat ik ga terugreizen over de hele lengte van Afrika. Dat ik opnieuw treinen en auto’s zal vermijden, maar langs een heel andere route wil terugkeren.
Mijn tent staat nog maar pas op of een vreselijke eenzaamheid overvalt me, meer dan ooit tevoren. Ik ben op het verste punt van huis sinds het begin van mijn reis en ik vraag me af of het me zal lukken om terug te keren naar Polen. Voor mij liggen duizenden kilometers woestijn, dorre vlaktes, wilde jungles en bossen… nieuwe landen, andere mensen en, vooral, nieuwe ontberingen. Ik zal ongetwijfeld weer door verraderlijke, met brak water doordrenkte moerassen moeten waden, geconfronteerd worden met vele hongerige roofdieren, en honger, dorst en de kwelling moeten verdragen van onbekende ziektes. Ik vraag me af hoe vaak ik gewekt en wakker gehouden zal worden door de doordringende kilte van de nacht, en hoe ver ik zal moeten ploeteren in de zinderende hitte van de dag. Wat voor soort mensen zal ik onderweg ontmoeten? Mijn gedachten
dwalen af en de slaap komt niet gemakkelijk.
Ik ga voor de tent zitten, gooi wat hout op het vuur en staar gehuld in een deken naar de nachtelijke hemel. Ik word verrast door de schoonheid van het Zuiderkruis, dat recht boven mij hangt en alle andere sterrenbeelden overtreft. Ik fluister het stille gebed dat de woestijn en de eenzaamheid me hebben geleerd. Als de laatste gebedskraal door mijn vingers glijdt, keer ik terug naar het vuur. Beelden van mijn reis komen me voor de geest, tot diep in de nacht. Er zijn vele magische momenten geweest in de laatste twee en een half jaar, maar talloze ontberingen, terreur en ziekte hebben ze in gelijke mate vergezeld. Hier, op Kaap Agulhas, lijken al die herinneringen heel ver weg. Uiteindelijk worden deze drie nachten de mooiste van mijn Afrikaanse reis tot hier toe. Ik ben bij mijn doel, aan de eindstreep. Het lijkt alsof ook het lot mijn aankomst wil vieren op dit zuidelijkste punt van het Donkere Continent. Een volle maan begroet me en haar licht weerkaatst
op de peilloze wateren onder de majestueuze sterrenhemel. De vuurtoren zwaait zijn krachtige lichtbundel heen en weer over het rusteloze water. Het geluid van de brekende golven wiegt me uiteindelijk in slaap met de verre echo van de liederen uit de Sahara in mijn oren.