Kazimierz was een berooide zwerver. Hij zat altijd om geld verlegen, en als hij dan eens iets verdiende werd het hem onmiddelijk weer afgetroggeld door mensen die hij nodig had. Soms moest hij zelfs persoonlijke spullen ruilen, zoals aan het Kivu-meer:
“Ik ga meteen op zoek naar een boot om me naar Mpala te varen maar de plaatselijke bevolking heeft natuurlijk door dat ik ze nodig heb dus vragen ze een absurde prijs voor de reis. Ik heb een trui in mijn bagage die me goed had warmgehouden tijdens kille nachten en ik bied hem aan de veermannen aan, samen met twintig francs. Hoewel ik weet dat ik die trui meer nodig heb dan hen. Wat kan ik anders doen? In Cap Tembwe blijven is alvast niet aan de orde.“
Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij met een bescheiden uitrusting op pad ging. Er was trouwens nauwelijks lichtgewicht reisuitrusting in die tijd. De fiets waarmee hij vertrok was al zeven jaar oud, en deed vermoedelijk ook al dienst als hij op zijn eerste Europese reis als correspondent vertrok. Het ging om een Brennabor van Duitse makelij.
De fiets was voor hem het enige vervoermiddel dat hij zich kon veroorloven. Zijn tweewieler gaf hem onafhankelijkheid, vergrootte zijn actieradius en verbruikte geen brandstof.
“Voor mij was het lang geleden al zonneklaar dat de fiets het beste vervoermiddel was in Afrika. Of in ieder geval het meest economische. Fietsen vergde zeker lichamelijke inspanning, maar dat zou gezond zijn en in ieder geval was ik opgelucht dat ik me geen zorgen hoefde te maken over het vinden van voedsel en water voor de hardwerkende paarden. Ja, het was gemakkelijker om met de fiets te reizen; deze metgezel lag gedwee naast mijn geïmproviseerde bed ’s nachts, had geen eten of water nodig en was zich niet bewust van de aanwezigheid van leeuwen in de buurt.”
Zijn onderkomen gedurende die vijf lange jaren was meestal een tent. Zo spaarde hij heel wat geld uit en kon hij vermijden dat hij de nacht moest doorbrengen in luizige, luidruchtige hotels. De tent werd door zijn vrouw zelf gemaakt en steunde op 1 stok. Hij maakte het zeil vast met koorden en haringen die hij in de grond moest steken. Voor Kazimierz was de tent zijn cocon, een huis waarin hij zich op zijn gemak voelde.
“Temidden van deze grenzeloze savanne slaap ik in mijn tent en voel me veilig. Alsof ik rust in een comfortabel bed achter de muren van een fort. Als het vuur gedoofd is hoor ik vaak het geritsel van het stugge zeil. Af en toe verschijnt er wel eens een roofdier bij mijn onderkomen maar dat gaat er onmiddellijk vandoor, geschrokken van het geluid van het canvas. In de ochtend vind ik dan de grote pootafdrukken naast de tent.“
Het moet een heel karwei zijn geweest om elke dag alles af te breken en in te pakken. Maar Kazimierz ging onvermoeibaar door en hees iedere keer weer zijn bagage op de fiets. hij moet er uitgezien hebbenn als een muilezel en had kleine hoeveelheden van bij zich van gerst, suiker, olie, specerijen, uien, tabak en lucifers. Dat woog, samen met 32 liter water om de woestijn te overleven, meer dan 70 kilogram. Later op de reis geeft hij ons nog een overzicht van zijn bepakking:
“twee camera’s, een dubbelloops geweer (kaliber 12 mm), honderd kogels, een automatisch pistool, een deken, een muskietennet, een tent, haringen, een bijl, reservebanden en spaken, lijm en rustines, een priem, koord, 250 gram kinine, wat aspirine en castorolie, twee kledingstukken. Plus mijn voedselvoorraad: een kilogram suiker, 250 gram thee, wat olijfolie en een zak maïsmeel. De bagage weegt in totaal meer dan 60 kilo en ik zweer dat dit slechts het absoluut noodzakelijke was om de reis te overleven.“
Dat hij evenveel kinine als thee meetorst zal een hedendaagse dokter alarmeren. Het ging niet zo goed met Kazimierz tijdens het tweede deel van de reis. Hij kreeg vaak malaria en slikte kinine alsof het snoepgoed was om de koorts te lijf te gaan.
Tegen die tijd gebruikte hij dus ook twee camera’s. In het begin van zijn reis schijnt hij gewerkt te hebben met glasplaten. Dit is een procedé waarbij lichtgevoelige stof op een glasplaat wordt aangebracht en die als drager dient voor het beeld. Al vrij snel kon Kazimierz de hand leggen op een gloednieuwe compactcamera, met 35 mm film, de Contax I. Dat maakte het nemen (en ontwikkelen) van foto’s veel gemakkelijker. In zijn boek schrijft hij zelden over hoe hij dit allemaal gedaan kreeg. Het staat vast dat hij soms negatieven liet ontwikkelen en afdrukken in Polen. Maar hij heeft ook zelf opnames ontwikkeld tijdens zijn reis. hij verkocht immers foto’s aan welgestelde kolonialen, zoals hij zelf schrijft:
‘s Nachts ontwikkel ik mijn negatieven en maak foto’s en afdrukken voor andere mensen. Zo kan ik mijn portokosten betalen en wat kleinigheden kopen.
Kazimierz staat vaak zelf op de foto. Voor iemand die alleen reist is dat geen evidentie. De Contax had ook geen zelfontspanner. Hij moet dus vaak een beroep gedaan hebben op passanten of toevallige reisgenoten om af te drukken op het afgesproken moment.